26.12.07

Winterschool Burkestichting

Binnenkort houdt de Edmund Burke Stichting (EBS) weer een bijeenkomst voor studenten. De Winterschool 2008 is een eendaagse bijeenkomst op maandag 14 januari 2008, te Den Haag. Thema van de Winterschool is: "Wat is de relevantie van het conservatisme anno 2008?" De bijeenkomst is bedoeld voor enthousiaste studenten, promovendi of recent afgestudeerden met affiniteit voor het conservatisme. Voorkennis is niet vereist. De Winterschool staat nadrukkelijk open voor wie nooit eerder een programma in het kader van het EBS-studentprogramma heeft gevolgd. Meld je aan door het sturen van een c.v. en een korte motivering voor 3 januari a.s. naar: info@burkestichting.nl.

24.12.07

In gesprek met...Ad Verbrugge

Jaffe Vink en ik in gesprek met filosoof Ad Verbrugge over het falende Nederlandse onderwijssysteem en andere actuele kwesties. Volgens Verbrugge verkeert Nederland in een situatie van crisis. Bekijk hier het interview.

20.12.07

Hans Couzy bij Het Gesprek

Dinsdagavond spraken Yoeri Albrcht en ik met oud-generaal Hans Couzy voor tv-zender Het Gesprek: bekijk hier het interview. Aldus Couzy: 'Het parlement doet zijn controlerende taak niet.'

14.12.07

J. L. Heldring 90 jaar

De befaamde NRC-columnist en zelfbenoemde conservatief J. L. Heldring wordt deze week, op 21 december, negentig jaar oud, welgeteld. Dat mag niet onopgemerkt blijven, en daarom heeft de redactie van Opinio de heer Heldring gevraagd om samen met zijn kleinzoon Jasper Boon gasthoofdredacteur van het nummer van Opinio te zijn dat op 21 december verschijnt. Bovendien hebben hoofdredacteur Jaffe Vink en ik de heer Heldring een uur lang geïnterviewd in Opinio TV op de zender Het Gesprek.
Als voorproefje staat deze week in Opinio een interview dat ik met de heer Heldring en zijn kleinzoon heb gehouden.

13.12.07

Het dagboek van Andries Knevel

Recensie* van Andries Knevel, Avonduren, Ten Have € 19,90 en George Harinck, Waar komt het VU-kabinet vandaan?, EON Pers € 15,00


2007 was een enerverend jaar voor Andries Knevel, het gezicht van de Evangelische Omroep. Bij zijn gebruikelijke werkzaamheden kwam de presentatie van Knevel & Van den Brink, als tijdelijke vervangers van de populaire Pauw & Witteman, en de ChristenUnie, zíjn ChristenUnie, kwam aan de macht. Om te voorkomen dat de gebeurtenissen met hem op de loop zouden gaan, heeft Knevel het afgelopen jaar een dagboek bijgehouden.


Knevel (1952) zit zo af en toe dicht bij de macht, en dat mogen we weten ook. Zo vertelt hij dat André Rouvoet hem op 9 februari belt, twee dagen na de presentatie van het regeerakkoord van CDA, PvdA en ChristenUnie in het Catshuis. Dat gesprek ging zo:

‘Hoe vind je het allemaal bij elkaar, Andries?’

‘Goed gedaan, André, ik denk dat je het maximale eruit hebt gehaald en de grote aandacht voor jeugd en gezin in het akkoord, naast de strekking dat we weer moeten zoeken naar verbinding in de samenleving, naar cohesie en naar bezieling, spat er natuurlijk af.’

‘Meen je het echt?’

‘Ja, van harte, en ik zal jullie de komende tijd ook kritisch steunen.’

‘Dat vind ik geweldig, want ik hecht zeer aan je oordeel.’

Dank zij die positie van Knevel – hij kan het ook goed vinden met de minister-president, en drinkt in een hotel op een Waddeneiland tot diep in de nacht biertjes met hem – bevat het dagboek leuke weetjes. Het ChristenUnie-kamerlid Joel Voordewind vertelt hem bijvoorbeeld dat de fractie eigenlijk helemaal niet blij was met het feit dat Rouvoet minister werd. ‘Uiteindelijk heeft hij die keuze gemaakt, zonder de fractie te laten meebeslissen. Ik proef iets van verwijt in de stem van Joel.’ Na een uitzending van Knevel & Van den Brink blijft Wouter Bos lang hangen, ‘met een glas bier in de hand’. Bos vertelt hoe het toegaat in de Trêveszaal en wat er allemaal nog meer bij de PvdA aan de hand is, en maakt geen geheim van zijn wantrouwen jegens Balkenende. ‘Net als Gerrit Zalm krijgt Wouter Bos erg veel ruimte van premier Balkenende. En net als Zalm vraagt hij zich af of dat slimme tactiek is, of onvermogen van de premier om dossiers bij te houden of om krachtig leiderschap te tonen. Hoewel de verhouding tussen de twee goed is, zal er nooit sprake zijn van chemie. Die heeft Wouter Bos veel meer met André Rouvoet.’ Ook Balkenende loopt na een uitzending een keer leeg. ‘Hij vertelt onbekommerd over de kabinetsformatie, met een aantal pikante details.’ Het volk had die details via Knevels dagboek graag willen vernemen, maar Jack de Vries, onze staatssecretaris van Defensie, had in zijn toenmalige functie van mannetjesmaker al ingegrepen: ‘Hier geldt het geheim van Nieuwspoort’, waarschuwt hij tijdens het gesprek in de studio.

Dit soort passages, en de levendige manier waarop Knevel ze opschrijft, maakt dit dagboek zonder meer lezenswaardig. Maar het boek is om een andere reden nog veel interessanter. Knevel legt van dag tot dag verantwoording af van zijn denkbeelden, en vooral: van de ontwikkeling in zijn denken. En dat is in zijn geval meer dan een hoogstpersoonlijke biecht. Knevel representeert een ontwikkeling die zich in zijn hoek van christelijk Nederland overal voltrekt (of gaat voltrekken), en die ook voor de rest van Nederland van belang is.

Het moet iedereen in dit land toch zijn opgevallen dat de partijen waaruit de ChristenUnie in 2001 is ontstaan (GPV en RPF), zich tot diep in de jaren negentig manifesteerden als principiële clubs die het kabinetsbeleid vooral op ethische thema’s aanvielen. Daar hoor je nu steeds minder van. Principes zijn ingewisseld voor idealen, en de traditionele huiver voor een sterke staat is ingeruild voor de omhelzing van een daadkrachtige overheid die overal alle problemen gaat oplossen, tot achter de voordeur toe.

George Harinck is sinds kort hoogleraar in de geschiedenis van het neocalvinisme aan de Vrije Universiteit. Hij heeft dat ambt aanvaard met een oratie over de vraag waar het huidige ‘VU-kabinet’ vandaan komt. Het is een zeer verhelderend betoog waarin Harinck duidelijk maakt dat de ontwikkelingen die zich in de jaren zeventig in de ARP hebben voorgedaan, zich ook binnen de ChristenUnie hebben voltrokken. En dat, als gevolg daarvan, de ChristenUnie zich niet tot de luis in de pels van het CDA heeft ontwikkeld maar tot het jongere, serieuze broertje van de christen-democraten. Knevel vraagt zich in zijn dagboek openlijk af: ‘Wat is over vier jaar nog het verschil tussen CU en CDA?’ En hij verwondert er zich over dat de koerswijziging van de ChristenUnie, die dit kabinet mogelijk heeft gemaakt en die hij voluit steunt, zich geruisloos voltrekt en zonder debat met de achterban is geaccepteerd.

Voor Nederlanders die niet meer weten wat de Doleantie, de Vrijmaking en de Doorbraak geweest zijn (en dat zal inmiddels wel een meerderheid van de bevolking zijn), is de oratie van Harinck waarschijnlijk niet zonder een christelijke encyclopedie te lezen. Maar dat betekent ook dat deze groep mensen niet meer over de historische kennis beschikt om te kunnen begrijpen wat er nu in Nederland gebeurt en is gebeurd.

Knevel belichaamt en illustreert de ontwikkeling die Harinck beschrijft. Het komt in feite neer op een vergaande modernisering. Traditionele geloofsopvattingen (zoals de ouderdom van de aarde of homoseksualiteit) worden opgegeven of gerelativeerd. Een nieuwe openheid leidt tot fundamentele vragen over het lijden en gewelddadige passages in het Oude Testament. Het besef dat RPF en GPV destijds, en de SGP nu, met een achterhoedegevecht bezig waren, en dat christenen nu definitief een minderheid vormen, zorgt ervoor dat oude principes, de antithese en de confrontatie, plaats maken voor sociaal-bewogen idealen.

Zo schrijft Knevel: ‘Achteraf hebben we [de EO –red.] op een aantal terreinen best gelijk gehad, maar de vraag is of de confrontatie vruchtbaar is geweest. Misschien wel in het tijdsgewricht tot aan de val van de Muur, maar zeker niet daarna. Vandaar dat ik nu ook liever het gesprek met andersdenkenden zoek, dan dat ik ze vanuit een bolwerk zit te beschieten.’

Het christelijk geloof is voor Knevel inmiddels niet meer alleen een antwoord. Geloven is een avontuur waarin de vragen overheersend worden.

Deze ‘enorme ommezwaai’ leidt ook tot nieuwe twijfels, de gebruikelijke twijfels bij mensen die oude opvattingen verlaten, zich realiseren dat ze zich daarmee op een hellend vlak begeven, en zich een beetje angstig afvragen waar ze zullen eindigen. Als de wereld inderdaad miljarden jaren oud is, ‘hoe zit het dan met de zondeval?’, zo vraagt Knevel zich af. Hij citeert een oude hoogleraar van de VU, die het had over ‘de kat in de kelder’ en de vrees dat de kat die kelder verlaat. Ook in Knevels kelder zitten waarschijnlijk nog heel wat katten, naar hij zelf in alle openheid aangeeft.

Knevel is een goede man die op een eerlijke en oprechte manier verantwoording van zijn keuzes en ontwikkeling aflegt. En die de vraag die hij zichzelf stelt – ‘Het zal toch niet waar zijn dat ik links word?’ – impliciet met een volmondig ja heeft beantwoord.

*) Deze recensie verscheen eveneens in HP/De Tijd.

Kruisverhoor met Harry van Bommel

Samen met Vrij Nederland-journalist Yoeri Albrecht onderwierp ik SP-kamerlid Harry van Bommmel aan een Kruisverhoor voor de nieuwe tv-zender Het Gesprek. Bekijk de uitzending hier.

Mannenbroeders

Het VVD-congres van afgelopen zaterdag stond geheel in het teken van de vraag of de partij de gelederen zou sluiten, of dat de onrust zou voortduren en een voortijdig vertrek van Mark Rutte en partijvoorzitter Jan van Zanen de liberalen nog dieper in de crisis zou storten waarin het sinds het duel Rutte-Verdonk verkeert. Maar Rutte, en Van Zanen, mochten blijven, en de partijleider oogstte een ovationeel applaus toen hij afkondigde dat ‘de vijand in het Torentje zit’, en nergens anders. Dat is politiek, inderdaad: het onderscheiden van vriend en vijand.

In de marge van het partijcongres voerden de liberale burgerheren echter nog een andere discussie. Uitgedaagd door de ‘projectgroep individualisering’ en de ‘projectgroep maatschappelijke participatie’ beloofde VVD-kamerlid Willibrord van Beek dat zijn fractie zich gaat inzetten voor een wetswijziging die voorkomt dat de mannenbroeders van de Staatkundig Gereformeerde Partij nog langer overheidssubsidie krijgen. De SGP was die subsidie in september 2005 kwijt geraakt, maar de Raad van State oordeelde vorige week dat dat besluit, destijds genomen door toenmalig minister Remkes van Binnenlandse Zaken, onterecht was en dat de partij over 2006 en 2007 alsnog subsidie moet ontvangen, inclusief een voorschot op het komende jaar.

‘Wij zijn ook geschrokken van de uitspraak’, aldus Van Beek. ‘Er mag geen misverstand bestaan hoe de VVD denkt over gelijke rechten, ook van mannen en vrouwen. Gelijke behandeling ligt ons na aan het hart.’

De SGP is in 1918 opgericht – kort na de Pacificatie die o.a. een grondwetswijziging omvatte die stemrecht voor vrouwen in de toekomst mogelijk zou maken - en is sinds 1922 in de Tweede Kamer vertegenwoordigt, steevast met twee zetels. De partij onderscheidt zich duidelijk van alle andere partijen. Zo staat zij een ‘theocratie’ voor, en mogen vrouwen (sinds kort) wel lid worden van de partij maar mogen zij die niet in enig politiek lichaam vertegenwoordigen. Het ‘regeerambt’ komt alleen de man toe, vindt de partij.

Daar is de VVD het dus niet mee eens, en die partij wil nu dus een wetswijziging om de subsidiëring van de SGP alsnog te blokkeren. Dat is spijtig. Aan het voornemen van de VVD ligt de overtuiging ten grondslag dat democratie niet een orde is, een podium waarop verschillende partijen als representanten van verschillende levensbeschouwingen met elkaar in debat gaan, maar een proces waarbinnen een progressief programma moet worden gerealiseerd.

Natuurlijk is de democratische ruimte niet onbegrensd. Er dient overeenstemming te bestaan over de spelregels. Je verschilt hartgrondig van mening over tal van zaken, maar dat mag er niet toe leiden dat je elkaar beledigt of oproept tot geweld tegen elkaar. Iedereen heeft toegang tot grondwettelijk verankerde rechten en vrijheden zolang je die niet misbruikt, bijvoorbeeld door ze voor jezelf op te eisen maar ze voor anderen af te willen schaffen zodra je daartoe kans ziet. Tolerantie immers is geen zaak van onverschilligheid maar is het met pijn erkennen en verdragen van andersdenkenden, zelfs als je de macht hebt om die andersdenkenden het zwijgen op te leggen of te marginaliseren (door ze bijvoorbeeld uit te sluiten van subsidie).

Binnen deze opvatting van democratie is het bestaan van de SGP geen enkel probleem. Natuurlijk heeft de moderniteit tot ‘verworvenheden’ geleid die de SGP afwijst. Maar aan beledigingen gaan SGP-politici zich niet te buiten, en aan oproepen tot geweld hebben zij zich nooit bezondigd. Je kunt ze er zelfs niet van verdenken dat zij Nederland met politieke middelen grondig zouden willen verbouwen zodra ze de kans zouden krijgen. “Als de SGP ooit macht zou krijgen, dan gaat er niet veel veranderen in Nederland, maar is er al veel veranderd”, zei partijleider Van der Vlies ooit. Die uitspraak is de ultieme concessie aan het democratisch bestel.

De discussie rond de SGP heeft natuurlijk extra urgentie gekregen door de komst van de islam en de aanpassing aan moderne waarden en normen die wij van moslims vragen. Maar, zoals de Britse historicus Michael Burleigh heeft geschreven, de ruimte die bijvoorbeeld orthodoxe Joden, sikhs en Chinese immigranten hebben geëist (en gekregen) ‘vormt geen onderdeel van een campagne voor territoriale uitsluiting of een bewuste verwerping van ook maar de geringste aanpassing’.

Inderdaad: politiek is het onderscheiden van vriend en vijand, en dat kan de VVD maar zeer ten dele.

*) Eveneens verschenen als column in Binnenlands Bestuur.

10.12.07

Jelle Reumer bij Opinio-TV

In het Opinio-TV interview van deze week, spraken Jaffe Vink en ik met Jelle Reumer, bioloog en directeur van het Natuurhistorisch Museum Rotterdam over "de gruwelijke natuur" en aanverwante zaken. Bekijk hier deel 1 en hier deel 2.

7.12.07

Het hele erge: over Martin Ros

Nu de TROS zich van Martin Ros wil ontdoen, en Ros zelf manhaftig tegenspartelt, komen de verhalen los die velen al wel kenden of zelf kunnen vertellen. De verhalen over de vaste rituelen op de zaterdagmorgen: het uitslapen, de ontbijttafel, de Nespresso, de eerste sigaretten, de stapel ochtendkranten en – vanaf een uur of tien – de radio; Radio 1 welteverstaan, waar Martin Ros in de TROS Nieuwsshow een kwartier lang boeken komt bespreken. En als je op zaterdag helaas van huis moet en om kwart over tien op de plaats van bestemming dreigt aan te komen, rijd je nog even om – want je wilt hem niet missen. En iedereen weet inmiddels ook dat vele luisteraars na de uitzending naar de boekwinkel zullen snellen, op zoek naar het boek ‘dat meneer Ros vanmorgen heeft besproken’. Een beetje boekhandelaar heeft dan al een printje van teletekst of de site van de TROS gemaakt met daarop de titels van de boeken die Ros aan de orde heeft gesteld.

Wat is het geheim van Martin Ros (Hilversum, 1937)? Zijn aantrekkingskracht schuilt natuurlijk in zijn onmiskenbare stemgeluid en de uithalen waarmee hij boeken aanprijst of met de grond gelijk maakt, en in zijn uiterlijk voorkomen, dat door ongeschoren kaken, morsige jassen en plastic tasjes vol boeken wordt bepaald. Het zit ’m natuurlijk ook in de verhalen die hem omringen, verhalen over zijn fenomenale kennis en zijn ongelooflijke boekenschat, die nu – Ros telt zijn boeken in tienduizenden en per strekkende kilometer – in een enorme loods bij uitgeverij Aspekt in Soesterberg staat opgeslagen. Het zit ’m ook in zijn veelzijdigheid. Ros praat net zo gemakkelijk over wielrennen, de Tweede Wereldoorlog, bevindelijk-gereformeerden en Lenin als over het Habsburgse Rijk en de Nederlandse literatuur. Dat zijn de thema’s die in zijn radiopraatjes altijd terugkeren, steevast gelardeerd met verwijzingen naar ‘het hele erge’ (de Daad).

In al deze dingen is Ros uniek in Nederland. Maar zijn grote geheim is ongetwijfeld zijn enthousiasme, in combinatie met cultuurkritische uitlatingen over de moderne tijd, waarin niemand meer leest en niemand nog iets weet, zelfs zijn medepresentatoren Mieke van der Weij en Peter de Bie niet. Ros is gespeend van cynisme en ironie, is geen zure debunker; hij heeft iets lief of hij haat het, en dat zal de luisteraar weten ook. In dat onbevangene gaat het aanstekelijke schuil.

Ros is dus een instituut, en de TROS (‘sigarenrokende heren die verbouwereerd opkijken als ik met een boek aankom’) wil nu van hem af omdat hij te oud wordt. Ros is weleens ziek geweest, dan kwam er een vervanger naar de studio. Die zat dan op een vervelende manier heel serieus boeken te bespreken, en je wist: Ros is onvervangbaar.

Maar waarschijnlijk is er niet veel aan de hand. Zelfs als het hele erge gebeurt en Ros volgend jaar niet meer op zaterdagmorgen te beluisteren zal zijn, zal zich een omroep aandienen om hem dankbaar in te huren. Een boekenprogramma bij Het Gesprek wellicht? Ros zal zijn doodssnik over het laatste boek over de vrouwen van Mussolini in een studio uitgorgelen. Live.

*) Dit stuk verscheen eveneens in Opinio.

6.12.07

Interview met Henk Kamp

Voor het nieuwe politieke TV-programma "Een Politiek Gesprek" van zender Het Gesprek, interviewden Yoeri Albrecht en ik op dinsdag 4 december VVD-kopstuk Henk Kamp. Bekijk hier dit interview.

De leegten achter het scholierenprotest

Het ene protest is het andere niet. In januari 2006 richtte een grote groep Leidse studenten zich in een ‘Lieve Maria’-brief tot toenmalig minister van Onderwijs Van der Hoeven. Die brief, mede ondertekend door zeventien zusterverenigingen van andere universiteiten, vormde een onderdeel van een landelijke actie voor meer wiskunde op de middelbare school. Veel bètastudenten op de universiteiten kwamen namelijk in de problemen, en waren boos. ‘Lieve Maria, we merken dat wij het universitaire niveau eigenlijk niet aankunnen. Daarom moeten wij nu bijspijkercursussen volgen, of zelfs stoppen met onze studie. We zouden willen dat we meer wiskunde hadden gehad op de middelbare school.’

En korter geleden nog protesteerden middelbare scholieren tegen het onderwijs dat zij krijgen. Dat is te versnipperd, en ze voelden zich proefdieren in een vreemd experiment dat meer een doel op zich leek te zijn als hun vorming ten goede leek te komen.

Deze twee voorbeelden zijn wel heel andere koek dan de protesten die we sinds een week of twee in enkele steden hebben mogen aanschouwen. Opgejut door DWARS, de jongeren van GroenLinks, hebben scholieren de handhaving van een wettelijke norm aangegrepen tot protesten die her en der op rellen, geweld en vernielingen zijn uitgelopen. De politie heeft al 200 arrestaties verricht, en als de uitslag van een kamerdebat de scholieren niet bevalt, komen er nog grotere demonstraties, tot op het Haagse Malieveld aan toe.

Hoe verwerpelijk die acties ook zijn, en hoe terecht ditmaal de verontwaardiging van politici ook is, toch moeten we iets verder kijken dan alleen naar die rellen, en naar dat geweld dat waarschijnlijk mede het gevolg is van hooligan-achtigen die de demonstraties hebben misbruikt.

Stevig onderwijs is een belangrijke voorwaarde voor de kracht van een samenleving, en in dat kader is de handhaving van de norm van 1040 uur les per schooljaar volkomen terecht. Maar alleen de kwantiteit zegt niet zoveel. Het gaat er ook om dat die uren zinvol worden gevuld.

Ik heb wat ervaringsdeskundigen in mijn directe omgeving, en uit hun verhalen kan ik niet opmaken dat dit altijd gebeurt. Er vallen iedere week veel lesuren uit, en dat komt meestal omdat leraren tijdens de lessen met elkaar moeten gaan zitten vergaderen. Voorheen was het dan zo dat die lesuren ‘vervielen’, en scholieren hun vrije tussenuren gebruikten om wat rond te hangen of in een nabij gelegen etablissement een potje poker op te zetten, of de gelegenheid aangrepen om maar alvast naar huis te gaan. Nu is er een nieuw regime dat erin bestaat dat scholen net doen alsof die uren worden vervangen. Dat heten dan ‘invaluren’ of ‘Z-uren’ (de ‘Z’ staat voor zelfstandig studeren), en die komen erop neer dat de scholieren begeleid door een speciale docent maar alvast hun huiswerk moeten gaan zitten maken. En die speciale docent kijkt ondertussen wat proefwerken na, of leest de Volkskrant.

Als ik nog scholier was, zou ik ook niet graag gevangen worden gehouden om iets te doen wat naar zijn naam en aard niet op school maar thuis dient te worden gedaan.
Maar achter die verlegenheid van de scholen, die er blijkbaar niet in slagen het geboden aantal uren zinvol te vullen, gaat nog iets anders schuil. Terwijl scholieren afgelopen maandag ook naar het Binnenhof oprukten en de gebouwen daar met eieren bekogelden, was de parlementaire commissie die onderzoek naar de onderwijsvernieuwingen van de afgelopen decennia doet, gewoon aan het werk. Voor deze commissie verscheen de Utrechtse hoogleraar P. R. J. Simons, een van de profeten van het ‘nieuwe leren’ (zelfstandig werken en ‘samenwerkend leren’). Maar hij zei iets opmerkelijks: ‘Het kernprobleem van ons onderwijs is dat we niet weten wat we echt belangrijk vinden. Daarover zou een nationaal debat moeten komen. We hebben de kennis in veel te veel vakken versnipperd. We hebben ook veel te veel uren en lesstof per vak.’

We weten niet meer wat we echt belangrijk vinden. Achter de verlegenheid van de scholen gaat dus een nog grotere verlegenheid schuil: een culturele leegte, die verhindert dat we ons onderwijs op een zinvolle manier inhoud geven. Als die rare en wilde protesten van deze week bijdragen aan de totstandkoming van een ‘nationaal debat’ daarover, dan tel ik mijn zegeningen.

*) Een versie van dit stuk is ook verschenen in Binnenlands Bestuur.

3.12.07

Anti-Wildersbeweging

De afgelopen dagen is er de nodige commotie ontstaan over het onzalige, oerdomme en gevaarlijke voorstel van CDA'er Doekle Terpstra om een anti-Wildersbeweging te beginnen. In het Radio 1-programma Standpunt café ben ik daarover vanavond in discussie gegaan met de PvdA'ers Harry van den Bergh en Walter Etty.

Ik vraag me af waar vertegenwoordigers van de grote partijen de brutaliteit vandaan halen om deze actie tegen Wilders te ontketenen. Zijn zij zelf niet verantwoordelijk voor het electorale gat waar Wilders is in gesprongen, omdat zij weigerden de onrust en de pijn in de samenleving over de ravages van het multiculturele project een stem te geven? En waarom zijn ze niet in staat hem inhoudelijk weerwerk te bieden en nemen ze hun toevlucht tot een demonstratie, die zeker tot een verdere polarisatie en mogelijk zelfs escalatie van de verhoudingen in Nederland zal leiden? En bovendien, wie wil er in het gezelschap verkeren van een club als Nederland bekent kleur, die in 2002, samen met de Internationale Socialisten, demonstraties tegen Pim Fortuyn ('De Hollandse Haider') organiseerde?

Iemand die Wilders 'het kwaad' noemt, 'het kwaad dat moet worden gestopt', deinst natuurlijk nergens meer voor terug.

Interview over het "VU-kabinet"

Afgelopen weekend interviewden Jaffe Vink (hoofdredacteur Opinio) en ik voor Opinio-TV, het nieuwe programma van Het Gesprek, Prof. George Harinck, hoogleraar aan de VU, over de intellectuele geschiedenis van het derder kabinet-Balkenende, het VU-kabinet. Hier is deel 1 te bekijken en hier is deel 2.

29.11.07

Opnieuw faux pas Oranjes

Mijn tweewekelijkse recensie in HP/DeTijd gaat dit keer over een boekje over Europa, uitgegeven met een voorwoord door koningin Beatrix. Het boekje bevat de toespraken die als intellectuelen vermomde lakeien - aangevoerd door Geert Mak - de koningin dit voorjaar hebben opgediend. De EU moet door als 'eliteproject', zo luidt de boodschap. En het volkse 'nee' van 1 juni 2005 moet worden genegeerd.

Stel eens dat de politieke discussies over Afghanistan, de lerarensalarissen, de topinkomens en de ontslagregelingen – zoals die de afgelopen weken en maanden nadrukkelijk in Nederland zijn gevoerd – alle in een impasse zouden zijn geëindigd en dat er daarna bijeenkomsten in het werkpaleis van de koningin aan het Haagse Noordeinde zouden zijn gehouden. De koningin zou voor ieder onderwerp drie sprekers hebben uitgenodigd, en die sprekers zouden zo eensgezind zijn geweest in hun opvattingen over die onderwerpen dat hun analyses zouden hebben geresulteerd in eensluidende adviezen. Stel nu eens dat die bijdragen ook nog eens zouden zijn gebundeld en uitgegeven, en dat de Majesteit er geen been in gezien zou hebben die bijdragen van een aanbevelend voorwoord te voorzien en de belangrijkste conclusie zelf maar alvast te geven.

Nederland zou te klein zijn geweest. De premier zou, achterna gezeten door een bloeddorstige Kamer, een constitutionele crisis niet hebben kunnen voorkomen. Sinds Thorbecke is, zoals bekend, de koning onschendbaar en zijn de ministers verantwoordelijk. Dat houdt in dat de koning(in) van het Nederlandse volk geen ruimhartige schadevergoeding ontvangt om haar privé-opvattingen uit te dragen, maar dat de ministers het regeringsbeleid bepalen en de koningin zich daarin heeft te schikken – wat ze er zelf verder ook van vindt.

Na de impasse als gevolg van het ‘nee’ bij het EU-referendum op 1 juni 2005, heeft de koningin dit voorjaar in Paleis Noordeinde drie bijeenkomsten belegd. Die gingen over ‘de toekomst van Europa’. Zes ‘grote denkers’ – ‘vooraanstaande Europese intellectuelen en politici’ – kregen een persoonlijke uitnodiging van Beatrix. Ieder ‘symposium’ werd voorafgegaan door ‘een inspirerende inleiding van Geert Mak, die veelal vanuit historisch perspectief de toon zette voor de discussie’ (aldus de koningin zelf). De zes lezingen zijn gebundeld en geredigeerd door Leonard Ornstein (journalist van Buitenhof) en door Lo Breemer, die in Brussel bij de Europese Commissie werkt. Breemer is tevens secretaris van de ‘Paleiscommissie’, die de bijeenkomsten organiseerde. Beatrix zelf heeft de bundel van een voorwoord voorzien, dat de journalistieke schoothondjes van de monarchie, werkzaam bij de Volkskrant, afgelopen zaterdag al in hun Opiniebijlage afdrukten, vergezeld van een lofzang op dit voorwoord door voormalig politiek filosoof Luuk van Middelaar.

Wie zijn de ‘zes grote denkers’, die de koningin een speech mochten opdienen?

De eerste was Krzystof Pomian, een Pools historicus, die directeur moet gaan worden van het toekomstige Museum van Europa in Brussel. Samen met de Britse diplomaat Robert Cooper, naaste medewerker van de ‘buitenlandcoördinator van de EU’ (Javier Solana), mocht hij praten over de historische wording van de Europese identiteit. Volgens Pomian is de Europese identiteit een ‘historisch feit’, volgens Cooper heeft het ontstaan van de natiestaat vooral tot gruwelijke oorlogen geleid en is het maar goed dat er een Europese Unie is gekomen want die belichaamt het wonder van de vrede. En verder moet Europa vooral een ‘eliteproject’ blijven dat zo weinig mogelijk ruchtbaarheid van haar eigen activiteiten onder de bevolking verspreidt.

(Dat standpunt is, tussen twee haakjes, vanaf het begin een gemeenplaats binnen het Europese project. Om geen slapende honden wakker te maken, is de uiteindelijke doelstelling van één Europese staat zoveel mogelijk impliciet gelaten, en zijn vele politici tegenover de kiezer nooit open en eerlijk geweest over die doelstelling en de stappen daar naartoe. Jean Monnet, een van de stichters van de Europese Unie, zei: ‘De Europese naties moeten naar een superstaat worden geleid zonder dat de bevolking van die naties precies begrijpt wat er gebeurt. Dit kunnen we bereiken door achtereenvolgende stappen te zetten die we vermommen als stappen die een economisch doel hebben, maar die uiteindelijk en onomkeerbaar tot een federatie zullen leiden.’ De ene munt was de belangrijkste stap in die reeks van stappen. ‘Via de weg van het geld kan Europa binnen een paar jaar een politieke unie worden’, aldus Monnet.)

Larry Siedentop (hoogleraar in Oxford) en Bronislaw Geremek, een Pools lid van het Europees Parlement, spraken over de Europese democratie, en Gemerek gaf uiting aan zijn levenslange droom van een ‘vrij, democratisch en verenigd Europa’.

Dominique Moïsi en Kemal Derviş, een hoogleraar ‘Europese geopolitiek’ in Warschau en een Turks politicus, hadden het over de geografische grenzen van Europa. Derviş hoopt dat het Europese project nog ‘krachtiger’ wordt, want als er meer eenheid van beleid komt en de EU zich uitbreidt ‘naar het oosten en zuidoosten’ (d.w.z.: Turkije zal opnemen), zal het ‘een grotere stem in wereldkwesties winnen’.

Tja, Geert Mak zal wel glunderend om zich heen hebben gekeken tijdens de bijeenkomsten, die overigens ook door de journalist Joris Luyendijk, de ministers Hirsch Ballin en Winsemius en de Amsterdamse burgemeester Cohen zijn bijgewoond.

Het is duidelijk dat de elite die daar in het paleis aanwezig was, zichzelf en elkaar wat moed hebben willen inpraten na het volkse ‘nee’ van 1 juni 2005, en tegelijkertijd een agenda hebben ontvouwd om de reikwijdte en implicaties van dat ‘nee’ te negeren en het Europese project als ‘eliteprojet’ voortvarend voort te zetten. Beatrix voert deze elite aan, zoals Máxima onlangs de Nederlandse elite aanvoerde bij het uitdragen van het dogma van het multiculturalisme.

‘Internationale kwesties van vrede en veiligheid, armoedebestrijding, energie en milieu kunnen alleen met enige kans van succes worden aangepakt als wij onze krachten bundelen. De Europese Unie biedt daarvoor een vanzelfsprekend kader. In deze Unie heeft Nederland van meet af aan een belangrijke positie ingenomen en een aanzienlijke inbreng gehad. Wij Nederlanders danken onze (naoorlogse) economische ontwikkeling en onze welvaart aan de samenwerking in Europa. Wij zijn Europa’, betoogt onze Majesteit.

Nu moet je tegenwoordig een beetje voorzichtig zijn want als de koningin iets niet bevalt – zoals een kritisch boek over haar negentiende-eeuwse koninklijke voorvaderen – geeft ze daar publiekelijk lucht aan, maar iedereen kan na lezing van deze lofzang toch alleen maar vaststellen: zoveel zinnen, zoveel onzin. Zelfs Geert Mak heeft op een van de aangestipte punten een andere mening: ‘Europa zou ook zonder de Unie minder oorlogen hebben gekend.’

En in het licht van de reeds geciteerde uitspraken van Monnet en Cooper, weet je ook niet wat je moet denken van de oproep van Beatrix om niet meer in verhullende termen over de Unie te praten, want dat wekt maar achterdocht, en dat is helemaal niet nodig want de Europese eenwording voltrekt zich niet buiten ons en onze controle om. Had dan het contraseign onder een wetsvoorstel voor een referendum niet bij voorbaat geweigerd, zou je geneigd zijn te denken.

Het ergste, en onvergeeflijke, is natuurlijk dat het héle boekje een lofzang op de EU is, en dat er niets in doorklinkt van het onbehagen dat twee jaar geleden tot het overweldigende ‘nee’ van de bevolking heeft geleid.

Maar dé vraag is of deze tweede faux pas van de Oranjes in korte tijd, ministerieel wordt gedekt. Dat lijkt mij niet. Staatssecretaris Frans Timmermans van Europese Zaken gaf afgelopen zaterdag een interview in het Nederlands Dagblad waarin hij openlijk uiting gaf aan zijn zelftwijfel. Ooit wilde hij één Europa, maar nu verwerpt hij dat ideaal, en heeft hij begrip voor de huidige ‘hang naar een eigen nationale identiteit’. Na het ‘nee’, zegt hij zelf, heeft hij lange tijd in een ontkenningsfase verkeerd. ‘Ik dacht: ze wilden het kabinet afstraffen of ze hebben het niet goed begrepen. Tot ik echt van binnen overtuigd raakte dat niet zíj, maar ík het niet begrepen had’.

De koningin en haar hof van bij elkaar geroepen, als denkers en journalisten verklede butlers, begrijpen het nog steeds niet. Dat zouden Balkenende en Timmermans haar toch eens moeten uitleggen.

Leonard Ornstein en Lo Breemer (red.)
Paleis Europa
De Bezige Bij € 16,90

28.11.07

In debat met de ChristenUnie




Gisteravond ging ik in debat met ChristenUnie-kamerlid Joël Voordewind over de politieke koers van minister Rouvoet (ChristenUnie) die het 'Ministerie van Bemoeizucht' leidt in het derde kabinet Balkenende. Lees hier de verslagen van het Nederlands Dagblad en het Reformatorisch Dagblad. Foto's van het debat zijn hier te bekijken.

26.11.07

Opinio-TV: Auke van der Woud

Voor Opinio-TV, het nieuwe praatprogramma van Het Gesprek, interviewden Jaffe Vink (hoofdredacteur Opinio) en ik deze week Auke van der Woud, een architectuurhistoricus uit Groningen die bekendheid verwierf met Een Nieuwe Wereld: Het Ontstaan van het Moderne Nederland, waarmee hij eerder dit jaar de Historisch Nieuwsblad/Volkskrant Prijs won voor het beste geschiedenisboek van 2007. Deel 1 van het interview is hier te bekijken, gevolgd door deel 2 hier en ten slotte deel 3.

24.11.07

Overspelig gras bedreigt de natiestaat

Wie de volgende Kamerverkiezingen wil winnen, hoeft slechts twee boeken te lezen. Het ene gaat over het politieke systeem als zodanig, het tweede over de Europese Unie.

Het eerste is geschreven door Hans Herbert von Arnim, een Duitse hoogleraar constitutioneel recht, dateert uit 2001 en heet Das System. ‘Es ist etwas faul im Staate’, luidt de kop boven zijn voorwoord. De politieke klasse, zo maakt Von Arnim duidelijk, heeft een netwerk geknoopt dat onze democratische orde dreigt te verstikken, omdat het een alternatieve werkelijkheid heeft geschapen die is losgezongen van de samenleving en een doel op zichzelf is geworden.

Het zal een beetje politieke ondernemer weinig moeite kosten de bevindingen en conclusies van dit boek op de Nederlandse situatie toe te passen. Onze representatieve democratie en de partijen die ons stelsel hebben geschapen en schragen, zijn door een maatschappelijke orde voortgebracht die drastisch is veranderd. De zuilen waarvan onze politieke partijen de vooruitgeschoven posten in de democratische arena waren, zijn grotendeels ingestort maar het dak dat deze zuilen droegen, is nog in de lucht blijven hangen.

Dat zei Hans van Mierlo al, maar anno 2007 is het van belang daar een en ander aan toe te voegen.

De drie grote, constituerende partijen zijn ontstaan door eensgezindheid rondom sociale en politieke kwesties die nu niet meer de grote tegenstelling in de samenleving vormen. Het waren sociaal-economische kwesties en de schoolstrijd die de voorlopers van de PvdA, de VVD en het CDA hebben doen ontstaan. Het grote debat zweeft nu rond het thema immigratie en integratie. Paul Scheffer heeft dit in zijn recent verschenen boek Het land van aankomst de nieuwe, grote sociale kwestie genoemd. Maar geen enkele traditionele partij heeft die kwestie gestéld.

En dat is eigenlijk logisch. De huidige generatie politici is opgevoed en gevormd in een school die hen uitstekend toerust om met elkaar te polderen over een compromis dat hier tot een procentje meer en daar tot een procentje minder leidt. Maar dat is wat anders dan een debat over de pijn van de straat en het onbehagen van de vervreemding. Het nieuwe thema trekt dan ook verwoestende sporen in de PvdA en de VVD, met al het gedoe rondom Ehsan Jami en Verdonk en Rutte. En het CDA komt ook nog wel een keer aan de beurt.

Het tweede boek is een recente bestseller, geschreven door de Britse journalisten Christopher Booker en Richard North. Het heet The Great Deception en vertelt the secret history of the European Union. Het is een uitmuntend gedocumenteerde geschiedenis van het streven naar Europese eenwording, en wil één ding aantonen: dat de geschiedenis van dit ‘project’ vanaf het begin niet op intergouvernementele samenwerking gericht is geweest, maar op de vereniging van Europa onder één supranationale regering. Het veto is de scheidslijn. Waar veto’s zijn, daar is er sprake van samenwerking tussen onafhankelijke, soevereine naties. Waar veto’s verdwijnen, ontstaat een nieuwe, supranationale vorm van regeren die zich aan democratische controle onttrekt.

Om geen slapende honden wakker te maken, is die uiteindelijke doelstelling zoveel mogelijk impliciet gelaten, en zijn vele politici tegenover de kiezer nooit open en eerlijk geweest over die doelstelling en de stappen daar naartoe. Jean Monnet, een van de stichters van de Europese Unie, zei: ‘De Europese naties moeten naar een superstaat worden geleid zonder dat de bevolking van die naties precies begrijpt wat er gebeurt. Dit kunnen we bereiken door achtereenvolgende stappen te zetten die we vermommen als stappen die een economisch doel hebben, maar die uiteindelijk en onomkeerbaar tot een federatie zullen leiden.’ De ene munt was de belangrijkste stap in die reeks van stappen. ‘Via de weg van het geld kan Europa binnen een paar jaar een politieke unie worden’, aldus Monnet.

We zijn, met andere woorden, de Europese Unie ingerommeld, en zagen ineens in, in het voorjaar van 2005, dat die Europese agenda ons de bevoegdheden ontneemt om beslissingen te nemen over zaken waarover we graag zelf het laatste woord willen behouden. Maar zoals de Luxemburgse premier en eurofiel Jean-Claude Juncker al zei: ‘Als ze “ja” zeggen, zullen we zeggen: “we gaan voort”. Als ze “nee” zeggen, zullen we zeggen dat we doorgaan.’

Maar het is nog erger dan deze woorden van kiezersverachting al suggereren. De EU heeft niet gezegd dat ze gewoon zullen doorgaan, maar dat ze de kiezers hadden begrepen en dat er een nieuw en vooral heel ander ‘Hervorminsgverdrag’ zou komen. De Europese leiders zijn het enkele weken geleden in Lissabon over de laatste komma’s en leestekens van dat verdrag eens geworden, en gaan dat nu in de lidstaten ter ratificatie aanbieden.

Zoals bekend zal de tekst in Nederland gewoon door de Tweede Kamer worden geratificeerd, en niet meer in een referendum aan de bevolking worden voorgelegd, ondanks het feit dat we het hier hebben over een verdrag dat belangrijke rechten en bevoegdheden naar Brussel overhevelt. Daarvan was en blijft sprake, ook al zou dit kabinet streven naar een nieuw verdrag dat zich qua ‘inhoud, omvang en benaming’ overtuigend zou onderscheiden van de verworpen Grondwet.

Ondertussen staat vast dat het nieuwe verdrag niet wezenlijk van de oude Grondwet verschilt. Het Europees Parlement en de Franse oud-president Valéry Giscard d’Estaing (voorzitter van de commissie die de tekst van de Grondwet voorbereidde) hebben dat al opgelucht vastgesteld. ‘Qua inhoud zijn de voorstellen grotendeels onveranderd gebleven. Ze worden alleen op een andere manier gepresenteerd. De enveloppe is vernieuwd, de brief is dezelfde’, aldus Giscard in juli j.l.

Wie het niet gelooft, moet de vergelijking van beide teksten op de website van Open Europe maar eens bestuderen.

Alle Europese verdragen hebben, uit de aard der zaak, tot een overheveling van bevoegdheden naar Brussel geleid – vanaf 1952, met de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal, via de verdragen van Rome (1957), Maastricht (1991/3), Amsterdam (1997/9) en Nice (2000/3). De beslissende wissel is omgezet in Maastricht, waar het verdrag voor de Europese Unie werd opgesteld en de Europese bemoeienis met nationale aangelegenheden (die tot dan vooral op het scheppen van een gemeenschappelijke markt waren gericht) zich ook tot justitie- en politiezaken (inclusief asiel en immigratie) en tot buitenlands beleid ging uitstrekken. Over die zaken behielden alle afzonderlijke lidstaten toen nog een vetorecht, maar in de verdragen die volgden op die van Maastricht zijn er steeds meer onderwerpen bij gekomen waarover via meerderheidsbesluitvorming wordt besloten. Voor het verdrag van Lissabon geldt dat onder meer voor de besluitvorming op de terreinen van grenscontroles, de afgifte van visa aan niet-EU-burgers, immigratie, regels op het terrein van het strafrecht en de samenwerking van justitie en politie.

Ik betreur deze ontwikkeling, en met mij vele Nederlanders. Een ruime meerderheid wil zich in ieder geval over de resultaten van Lissabon uitspreken. Maar vooralsnog moeten wij machteloos toezien hoe dit kabinet ruimte biedt aan een oprukkend en uitdijend Europa en daarmee de eigen identiteit en soevereiniteit van Nederland op het spel zet, en de noodrem van de voortdenderende trein heeft af gesloopt.
Ik betreur deze ontwikkeling niet omdat ik een achtergebleven redneck van de Veluwe zou zijn, of een loser uit een achterstandswijk. Ik betreur dit omdat ik burger van de natiestaat Nederland ben.

Een maand geleden is de Bosatlas van Nederland verschenen. Deze pil – twee stoeptegels groot en bijna vijf kilo zwaar – kost bijna 100 euro, maar staat hoog in de lijsten van meest verkochte boeken. Het is vooral zo’n prachtige uitgave omdat zij het ontstaan van Nederland op een ongekend aanschouwelijke manier in beeld brengt. De gelaagdheid van het landschap wordt als vanzelf een metafoor voor de complexe lagen in de eigen geschiedenis. Als we in Nederland weer op zoek zijn naar binding, in de zin van een beleving van gemeenschappelijkheid, dan richt die zich niet alleen op een gezamenlijke taal en een gemeenschappelijk verleden, maar ook op de bodem, op een gemeenschappelijk territorium. De meeste bewoners van de Lage Landen bij de zee zijn door taal, huwelijk en werk aan een bepaalde streek gebonden. Veel mensen sterven in de buurt van het geboortehuis van hun ouders. Dat feit weerspiegelt zich op een prachtige landstrekenkaart in deze atlas (p. 203), een lappendeken ‘die in de hoofden van mensen het land afdekt’ en waarin echo’s uit de vroege Middeleeuwen en zelfs de Germaanse geschiedenis doorklinken.

Deze atlas roept als vanzelf associaties op met de poëzie van Ida Gerhardt, dochter van Gorcum en Zutphen. In haar bundel De Ravenveer staat onder de Verzen van Holland onder andere het gedicht ‘Het erfgoed’:

Vooroudertrots: goed ingeklonken land.
Ik heb een aard die ingeklonken is
en uitverweerd. Waarin gezonken is
tot zware grond een laag van tegenstand.


Hoe die lagen zijn ontstaan en aanwezig blijven, laat deze atlas prachtig zien. En misschien doet het ook wel iets vermoeden van het vuur dat daarin verborgen kan liggen:


Vuur schuilt in stenen, van de schepping af.
Het slaapt totdat het wakker wordt getart.


De atlas laat natuurlijk ook zien hoe snel en radicaal Nederland de afgelopen decennia van aanzien is veranderd. Door de bevolkingstoename, de groei van steden, dorpen en het verkeer, de woeste secularisatie, en door de immigratie van de afgelopen jaren. Door een lichtzinnige politiek (‘Een vreemd overspelig gras / legt op de akkers beslag’, om Gerhardt nog één keer te citeren), door het ontwortelde nominalisme van onze elite, hebben wij de banden met ons eigen land, taal, geschiedenis en cultuur hooghartig verwaarloosd.

Ik had het nadrukkelijk over de natiestaat. Het is binnen deze staatsvorm dat de democratie en de rechtsstaat zoals wij die kennen, zich hebben ontwikkeld. Dat is geen toeval, zoals bijvoorbeeld de Franse politiek filosoof Pierre Manent in enkele recente publicaties duidelijk heeft gemaakt. Een natiestaat, als creatie van de negentiende eeuw, wordt niet bevolkt door horigen en onderdanen – zoals in de voorafgaande periode van het ancien régime – maar door burgers. En burgers willen zichzelf besturen, en burgers willen via een catalogus van klassieke grondrechten tegen de macht van de overheid worden beschermd.

De huidige vervreemding, het onbehagen en de onvrede in de Nederlandse samenleving, is een feit. Geen norm. Er zijn politici, die van de grote middenpartijen, die het feit ontkennen, en er zijn politici, op de vleugels, die de onvrede als norm exploiteren. Er zijn geen politici die de onvrede weten te verwoorden en in goede banen kunnen kanaliseren.

Politici mogen denken dat zij (op de korte termijn) slim zijn wanneer zij het sentiment van scepsis en wantrouwen onder de Nederlandse bevolking via trucs en politieke spelletjes negeren, en zich op de borst kloppen bij het aanschouwen van zoveel staatsmanschap en kosmopolitisme bij zichzelf. Maar bij de volgende verkiezingen zal de man of vrouw die zijn/haar huiswerk heeft gedaan, en de eerder genoemde twee boeken van Hans Herbert von Arnim en van Booker en North heeft gelezen, genadeloos met ze kunnen afrekenen. De huidige politieke en bestuurlijke klasse speelt met vuur, met vuur dat in stenen schuilt totdat het wakker wordt getart.

* Een versie van dit essay verscheen op zaterdag 24 november in Het Financieele Dagblad.

23.11.07

Gerd Leers bij Kruisverhoor

In het nieuwe tv-programma Kruisverhoor op de zender Het Gesprek interviewden Yoeri Albrecht (Vrij Nederland) en ik gisteravond samen de prominente CDA-burgemeester van Maastricht, Gerd Leers, de 'Giuliani aan de Maas'. Bekijk de uitzending hier, deel 1, deel 2, en ten slotte deel 3.

19.11.07

Opinio-TV: Benno Barnard

Afgelopen weekend interviewden Jaffe Vink en ik voor Opinio-TV de dichter en essayist Benno Barnard in drie delen: deel 1, deel 2 en deel 3.

Mannelijkheid

Terwijl de meeste mannen op het andere net naar Nederland-Luxemburg keken, zat ik in de studio van de NRCV om bij Rondom Tien over de feminisering van de samenleving te discussieren. Kijk hier naar de uitzending.

16.11.07

Interview with Associated Press

A princess and a refugee stir national identity crisis in the Netherlands

The Associated Press

Wednesday, October 31, 2007

THE HAGUE, Netherlands: One was a Somali refugee, the other an Argentine investment banker. Both are now high profile Dutch women challenging this country to rethink its national identity.

Princess Maxima, the Argentine-born wife of Crown Prince Willem Alexander triggered a round of national soul searching about what exactly it means to be Dutch in an age of globalization and mass migration with a speech last month.

"The Netherlands is too complex to sum up in one cliché," she said. "A typical Dutch person doesn't exist."

Her comments have tapped into an unsettled feeling among many Dutch who say traditional values have been eroded in a country roiled by a rise in Muslim extremism — a view espoused by Ayaan Hirsi Ali, a conservative thinker who has turned her back on her Islamic roots.

Many in this nation of 16 million still identify with traditional images — seeing themselves as a nation of tolerant, hardworking, straight-talking individualists who bicycle around a flat landscape dotted with windmills and crisscrossed by dikes.

But the growing Muslim population — 850,000 and rising — is prompting a rethink.

"Unfortunately, the debate about Dutch identity is too often held at a very trite and trivial level — as if the discussion is between Brussels sprouts and wooden shoes on the one hand, and couscous and caftans on the other," said conservative commentator Bart Jan Spruyt.

Spruyt and other conservatives claim the long Dutch tradition — another key part of the country's identity — of welcoming immigrants and putting little or no pressure on them to integrate undermines Western values.

"What is really at stake, due to a frivolous immigration policies and decades of multicultural indifference, is the identity of the Dutch nation, Dutch history and culture as a part of the history of Western civilization," said Spruyt, founder of The Edmund Burke Foundation, a conservative think tank, and contributor to Opinio, a conservative weekly.

Hirsi Ali, the former Somali refugee turned prominent critic of radical Islam, is one of the success stories of Dutch immigration policy, but also one of its fiercest critics. She condemns the Dutch tradition of multiculturalism — saying tolerance for the intolerant has provided a dangerous breeding ground for Islamic radicalism.

Fear of such radicalism crystallized after the 2004 murder of filmmaker Theo van Gogh, Hirsi Ali's collaborator on the controversial movie "Submission" — a fictional study of abused Muslim women with scenes of near-naked women with Quranic texts engraved on their flesh.

Van Gogh's assailant shot the filmmaker and slit his throat on an Amsterdam street, leaving a letter pinned to his chest threatening the life of Hirsi Ali, who wrote "Submission's" screenplay.

Islamic extremism had been put on the public agenda earlier by populist politician Pim Fortuyn who called for an end to Muslim immigration and was also murdered, in 2002. His killer — an animal rights activist with no links to Islam — called Fortuyn a danger to society.

The death threat forced Hirsi Ali into hiding and Dutch authorities gave her 24-hour police protection. Yet she continued to speak out against Islamic radicalism and the Dutch system.

"Our migration policy is a failure," she told The Associated Press in an interview last year. "We used to pretend that we were a homogenous little country and that Holland is not a migration country. We have become a migration country like the United States."

Hirsi Ali moved to the United States last year to take a job with a conservative think tank in Washington D.C. — but returned home this month after the Dutch government said it would no longer pay for her round-the-clock protection while she was in America.

After she arrived as an asylum seeker fleeing an arranged marriage, Hirsi Ali quickly mastered the Dutch language, found a job and then went to university to earn a degree, eventually becoming a lawmaker for the conservative Liberal Party.

Since the Van Gogh slaying, the conservative government has reversed course on multiculturalism, passing a raft of laws that emphasize integration over cultural tolerance — most notably forcing foreigners to take citizenship courses and learn Dutch.

It's within that context that Princess Maxima's speech created such a stir.

Conservatives seized on it as harking back to the days of laissez-faire liberalism, an invitation to roll back a growing consensus among Dutch that immigrants must assimilate into established Dutch norms if they want to stay.

Dutch lawmakers from all sides of the political spectrum also have weighed in.

Prime Minister Jan Peter Balkenende — one of three government ministers who approved the princess' speech before she delivered it — supported her views; rightwing, anti-Islam lawmaker Geert Wilders labeled it politically correct "tittle-tattle."

Interwoven in the discussion is the role of the country's monarchy, which rarely speaks out on divisive issues.

Though deeply respected, Queen Beatrix and her family had always been seen as stodgy until Maxima reinvigorated the royal image with international flair. Wading into the integration debate "is a remarkable break with the tradition of discretion and political impartiality of the Royal House," wrote the NRC Handelsblad newspaper.

Han van der Horst, author of a popular book on Dutch culture and history, agrees with the princess that there is no such thing as a single Dutch identity — and staunchly defends the nation's live-and-let-live traditions.

He points to an old Dutch saying that translates as "everybody is entitled to his own views." But he hastens to add: "It doesn't mean you respect those views or share" those views.

That attitude historically allowed rigidly separated groupings known as "pillars" to form in society, meaning people of different faiths or political persuasion had not only their own churches, but also schools, newspapers, television and radio broadcasters and labor unions.

The system began to unravel in the 1960s, but parts of it endure even today and some observers see the rise of Islam as a new pillar in Dutch society — mosques are springing up around the country and Muslims have their own schools and Web sites. Apartment blocks in immigrant neighborhoods are festooned with satellite dishes that pick up television channels from their home countries.

Spruyt is one of those making the fifth column argument, saying that Islamic radicals "want to create enclaves of Muslim dominance and Shariah law, abolishing the rights and freedoms of liberal democracy. We cannot let that happen. We have to change them, they should not change us."

Mohammed Sini, the chairman of Islam and Citizenship, a national moderate Muslim organization, said there is a tendency in the Netherlands to group all Muslims together, bracketing moderates along with extremists.

He expressed hope that the old Dutch spirit of live-and-let-live would prevail.

"The key is respect — that you respect one another's values — that is a key Dutch trait and fortunately there are still many people here who carry on the Dutch culture in that way."

Ondernemer Ruud Koonstra

Deze week in het nieuwe nummer van Opinio een interview met ondernemer Ruud Koonstra. Jaffe Vink en ik spraken tevens met hem voor Het Gesprek in het nieuwe TV-praatprogramma Opinio TV.

De week van Kamp en Vogelaar

‘De herfstkreet van de havik’ is een van de beroemdste gedichten van de Russische dichter Joseph Brodsky (1940-1996). In dit lange gedicht vliegt een havik hoog in de lucht, ver boven het landschap van de eerste dertien staten van de VS, heeft zichzelf niet langer onder controle, vliegt steeds hoger, slaagt er door een ondoordringbare luchtlaag niet in terug te vliegen naar de wereld en sterft ten slotte: hij valt in fragmenten uiteen en komt op de aarde terecht als een sneeuwbui.

Het is ongetwijfeld een gedicht over hybris, overmoed. Maar waar gaat het precies over? Over de poëzie, die zo hoog en metafysisch kan worden dat er niets van overblijft? Of gaat het over de religie, die door hoogmoed kan verijlen, zich te ver van haar bronnen verwijdert en dan in smeltende fragmenten verandert?

Of gaat het over de politiek, die ook een hoogmoedig hoge vlucht kan nemen wanneer zij zich te ver van de samenleving verwijdert en zich isoleert van de gebeurtenissen die zich in de straten en wijken van de steden afspelen?

De Nederlandse politiek althans leek in een smeltende sneeuwbui te eindigen. De partijen in het centrum schrompelden ineen en de vleugels van SP en PVV werden sterker en krachtiger. Zelfs trouwhartige columnisten als Hans Goslinga en Jacques van Doorn begonnen al voorzichtig te denken aan een scenario dat vergelijkbaar was met dat van Weimar-Duitsland: kiezers die de politici van het centrum niet meer vertrouwen, uitwijken naar radicale partijen ter rechter- en ter linkerzijde van het politieke spectrum en het land daarmee zo goed als onregeerbaar maken.

Over de redenen van die leegloop van het centrum en dat uitwijken naar de vleugels hoefde in Nederland geen onduidelijkheid te bestaan: het kleine dagelijkse leed en de pijn van de straten en wijken. Kortom, het inmiddels beroemde onbehagen wordt vooral veroorzaakt door de gevolgen van de immigratie van de afgelopen decennia en de gebrekkige integratie van vooral moslims in de Nederlandse samenleving. Geweld en criminaliteit, no-go areas, opvattingen en gedragingen die wij in Nederland al lang niet meer gewend waren – al deze zaken leidden bij de oorspronkelijke bevolking in toenemende mate tot vervreemding, zowel van hun eigen samenleving als van de politiek.

Want die politici hadden het daar maar niet over. In de campagne voor de verkiezingen van een jaar geleden leek er haast een stilzwijgende afspraak te bestaan om het vooral niet over immigratie en integratie te hebben. Geert Wilders deed dat wel, en hij scoorde negen zetels. Rita Verdonk doet dat ook, en na haar afscheiding van de VVD staat zij in de peilingen op twintig zetels of meer.

Tegelijkertijd werd duidelijk dat Wilders en Verdonk geen ideeën of plannen hadden die een oplossing dichterbij konden brengen. Verdonk straalt voor velen wel een bepaalde daadkracht uit, maar waar die daadkracht in bestaat, dat wil ze maar niet zeggen. En Wilders is er meer op uit het onbehagen te doen oplaaien dan dat hij serieus op zoek is naar oplossingen die het conflict in goede banen kunnen leiden. Dat was dus de situatie, tot deze week: een zwijgend en onmachtig centrum (dat de populistische retoriek van Wilders als alibi gebruikte om het onderwerp links te laten liggen) en een ongerichte daadkracht op de vleugels.

Tot deze week. Want nu hebben zowel de VVD als de coalitie, bij monde van minister Vogelaar van Krachtwijken, hun plannen op het terrein van immigratie en integratie gepresenteerd. Vogelaar doet dat namens de PvdA, de CDA en de ChristenUnie, en het ziet er inderdaad naar uit dat haar plannen in de achterban van deze partijen een welwillend onthaal zullen vinden. Haar benadering maakt ‘een evenwichtige en realistische indruk’, luidde het commentaar in Trouw. De integratienota van Vogelaar brengt integratie ‘een stap dichterbij’, anders dan de ‘spierballentaal’ van rechts, oordeelde het Nederlands Dagblad.

De vraag is of de plannen van de VVD en die van Vogelaar inderdaad een adequaat antwoord van de oude politieke partijen op de rechtse retoriek van Wilders en Verdonk zijn.

Wie de nota van Vogelaar leest, moet vaststellen dat zij althans voor een deel de oude Vogelaar niet meer is – zoals ook onze staatssecretaris van Europese Zaken, Frans Timmermans, na het ‘nee’ van het referendum van 1 juni 2005 en het nieuwe, door Plasterk geschreven verkiezingsprogramma van de PvdA niet meer de eurofiel is die hij was. Vogelaar presenteerde zich tot nog toe als een politica die de ontwikkelingen vooral op hun beloop wilde laten, ook als die in een joods-christelijk-islamitische cultuur zouden uitmonden. Met wat nieuwe kozijnen en wat kwastjes verf moest de schade beperkt gehouden kunnen worden – als autochtone Nederlanders ten minste eens hun harde toon zouden matigen en zouden ophouden met het discrimineren en marginaliseren van autochtonen. Maar nu benadrukt ze dat ze het onbehagen van de autochtone Nederlanders serieus wil nemen en zegt ze dat ze dat van Paul Scheffer heeft geleerd. Hervindt de Nederlandse elite zijn oude gewoonte om voorzichtig mee te buigen met maatschappelijke ontwikkelingen, zoals Piet de Jong dat deed in de late jaren zestig?

Wat er dan in Vogelaars nota aan maatregelen volgt, is echter vooral méér van hetzelfde, méér van wat we al jaren aan maatregelen voorbij hebben zien komen. Vergroting van arbeidsparticipatie, stimulering van zelfstandig ondernemerschap, bestrijding van radicalisering, aanpak van wijken en de instelling van een landelijk netwerk van anti-discriminatievoorzieningen. En de oplossing van het probleem mag generaties gaan duren. Het verschil met Paul Scheffer bestaat onder andere daarin dat Vogelaar ervan uitgaat dat autochtonen de snelle veranderingen in de samenleving en de steeds zichtbaarder islam als bedreigend ervaren, terwijl die ontwikkelingen volgens Scheffer daadwerkelijk bedreigend zijn voor de sociale cohesie in een moderne samenleving. Vogelaar toont daarmee aan dat zij noch de realiteit van de wijken noch de ideeën van Paul Scheffer begrijpt.

Dat het probleem urgent is en om onorthodoxe maatregelen vraagt, spreekt op geen enkele manier uit Vogelaars nota. Dit beleid zal als een sneeuwbui weer op de aarde neerstorten.

Dat gevoel van urgentie spreekt wel uit de nota van VVD-Kamerlid Henk Kamp, die terug is van weggeweest en die de eerdere fouten van zijn partij – onder meer door het onderwerp in haar verkiezingsprogramma zo goed als volledig te negeren – nadrukkelijk corrigeert. Vogelaar heeft hem inmiddels weggehoond als een politicus die zich bij het peloton van Wilders en Verdonk wil aansluiten.

Het lijkt wel alsof Kamp het recente boek van Lee Harris over The Suicide of Reason heeft gelezen en daarin het zinnetje heeft onderstreept waarin Harris schrijft dat dít de kwestie is: dat niet wij moeten veranderen en ons aanpassen aan de eisen die moslimimmigranten op tafel leggen, maar dat zij moeten veranderen en zich aan onze cultuur hebben aan te passen.

Het feit dat 71 procent van de bevolking van mening is dat er te veel buitenlanders zijn die zich niet aan de Nederlandse cultuur aanpassen, neemt Kamp volledig serieus. “De opdringerige aanwezigheid van de islam in de openbare ruimte is in Nederland niet gewenst,” schrijft hij. Immigratie moet verder worden ontmoedigd, zeker de huwelijksmigratie; en zij die hier zijn of binnenkomen, moeten een duidelijke binding met dit land tonen en zichzelf bewijzen voordat zij dezelfde rechten krijgen als zij die al in Nederland wonen. Verheugend is ook dat Kamp zich niet – zoals bij andere politici gebruikelijk is – achter de Grondwet, internationale verdragen of privacywetgeving wil verschuilen. Ook valt hij niet ten slachtoffer aan een verlammend godsdienstrelativisme: hij spreekt zich uit tegen luide gebedsoproepen van imams, maar hij vindt dat hij dat mag zeggen zonder tegelijkertijd te zeuren over kerkklokken op de zondagochtend.

Wie van mening is dat de opkomst van rechts-populistische vleugels niet de oplossing is maar onderdeel van het probleem – onder andere omdat die opkomst een democratie verandert in een ochlocratie, een wetteloze regering door de massa – en dat alleen een versterking van het politieke centrum door hernieuwd realiteitsbesef uitkomst kan bieden, kan niet anders dan het initiatief van Henk Kamp als een hoopvol teken beschouwen. Zijn havik heeft zich niet tot hoogten verheven waarin hij door ondoordringbare luchtlagen van de maatschappelijke realiteit geïsoleerd is geraakt.

*) Dit artikel is eveneens verschenen in Opinio.

13.11.07

De dubbele tong van Tariq Ramadan

Zoals bekend, wil de Leidse universiteit de moslimfilosoof Tariq Ramadan benoemen tot hoogleraar Islam, op een leerstoel die door de sultan van Oman wordt gesponsord. Ramadan wordt gevierd als een moderne intellectueel die als geen ander een brug tussen het Westen en zijn migrantengemeenschappen zou kunnen slaan. Maar niets is minder waar - zoals o.a. Paul Berman heeft aangetoond in een lang essay dat hij publiceerde in The New Republic, en dat in een Nederlandse vertaling als apart boekje is verschenen bij uitgeverij Meulenhoff. In de HP/De Tijd van deze week bespreek ik deze publicatie van Berman:


Ruim twee jaar geleden organiseerde de Edmund Burke Stichting samen met het American Enterprise Institute uit Washington een tweedaagse conferentie over ‘De islam en de toekomst van Europa’. Het was een mooie bijeenkomst, met deelnemers als Hans Jansen, Arie Oostlander en Hans van Baalen van Nederlandse zijde, en met Danielle Pletka, Michael Rubin, Daniel Pipes en Reuel Marc Gerecht van (neoconservatieve) Amerikaanse zijde. De geleerdste en tegelijk meest aimabele man van Europa, de Parijse hoogleraar Rémi Brague, was er ook.

Ik herinner me vooral hoe de Amerikanen hoofdschuddend door Rotterdam liepen, waar we een bezoek aan de Turkse Mevlana-moskee brachten en door (toen nog) wethouder Marco Pastors werden ontvangen. ‘Als je een verzorgingsstaat hebt als de Nederlandse en geen idee hebt van je eigen identiteit, sta je moslims toe in een parallelle samenleving te wonen, en vraag je zelf om problemen’, luidde hun commentaar.

De Amerikanen waren heel wat leper dan wij. Dat bleek op twee momenten. In die Turkse moskee werden we vergast op een allerlieflijkst praatje over de vreedzaamheid van de islam. Reuel Marc Gerecht – die jarenlang voor de CIA in het Midden-Oosten werkte en het Arabisch goed kent – stelde toen maar de vraag wat het verzameld werk van Sayyid Qutb dan in de bibliotheek deed. Qutb was, zoals bekend, een van de grondleggers van de radicale, gewelddadige stroming binnen de Moslim Broederschap.

Na het bezoek aan die moskee gingen we naar het Hilton hotel aan de Coolsingel, waar we die avond zouden dineren. In de lobby van dat hotel kwamen we erachter dat in een belendend zaaltje een conferentie over ‘sociale integratie’ bezig was, en toen we daar eens een kijkje gingen nemen, ontwaarden we onder de deelnemers Tariq Ramadan.
Dat was een bijzonder moment. Kort daarvoor was Ramadan (1962) immers uitgenodigd hoogleraar te worden aan de universiteit van Notre Dame in de Verenigde Staten, maar een goed gecoördineerde actie, aangevoerd door Daniel Pipes, had dat voorkomen. Ramadan werd door de Amerikaanse autoriteiten als staatsgevaarlijk gezien, en kreeg geen visum.

En nu ze hem daar toch in levenden lijve troffen, wilden mijn Amerikaanse vrienden ook wel eens met hem in debat. En of ik dat even kon regelen. Ik ben toen op Ramadan afgestapt, en trof een charmante en beschaafde man, die al wel duidelijk vermoeid was na een dag congresseren, maar de uitnodiging toch aanvaardde. Er volgde een snelle herschikking van de tafels, en toen ontspon zich een van de meest levendige debatten die ik ooit heb meegemaakt.

Radek Sikorski, die kort daarna minister van Defensie in Polen werd, bedacht ter plekke de stelling waarover het debat zou gaan: ‘Een moslim kan beter in de Verenigde Staten leven dan in Europa of het Midden-Oosten’, en onder zijn leiding betraden Ramadan en Gerecht de verbale arena.

Ramadan erkende toen dat die stelling juist was, al was hij allerminst bereid het leven in de Verenigde Staten te idealiseren. Maar het werd pas echt spannend, toen Gerecht hem voorhield dat Ramadan zich vooral opwierp als verdediger van het maatschappelijke pluralisme omdat die ideologie ruimte en bescherming bood aan een autonome moslimcultuur waarin het leven volgens de regels van de shari’a kon worden georganiseerd. En alle pogingen van Ramadan om dat beeld te corrigeren, werden door mijn Amerikaanse vrienden bestreden met een verwijzing naar een inmiddels bekende truc uit de islamitische theologie: taqi’a, dat voorzichtigheid kan betekenen, maar tegelijkertijd toestaat dat je niet-moslims de halve waarheid vertelt, en je eigenlijke bedoelingen in esoterische beschouwingen verhult.

Ramadan stond toen nog aan de vooravond van de grote opgang die hij in Nederland zou gaan maken – nadat hij in Frankrijk en Engeland al een beroemde intellectueel was geworden. Hij aanvaardde in december 2006 een gasthoogleraarschap aan de Erasmus Universiteit in Rotterdam, en gaat nu ook een leerstoel Islam, gesponsord door de sultan van Oman, aan de universiteit van Leiden bekleden.

Die opgang is te danken aan zijn reputatie van een gematigde, modern denkende moslim die in Europa een brug kan slaan tussen de oorspronkelijke bevolking en de grote gemeenschappen van moslimimmigranten. Maar is dat ook zo?

Wie benieuwd is naar de eigenlijke opvattingen van Ramadan – en die opvattingen zijn van belang omdat hij in Europa een van de meest gelezen auteurs onder jonge moslims is en omdat hij die invloedrijke leerstoel in Leiden gaat bekleden – doet er goed aan een essay te lezen van de Amerikaanse journalist Paul Berman. Berman is geen neoconservatief (weest u gerust), maar een mainstream intellectueel, die vooral in het magazine van de New York Times publiceert en verbonden is aan New York University. Maar hij is tegelijkertijd niet iemand die zich wil laten inpakken door het ‘dubbele discours’ dan wel de ‘flexibele dialectiek’ – oftewel: de dubbele tong - waarvan Ramadan zich bedient. Hij schreef eerder dit jaar een lang essay van bijna 30.000 woorden in het tijdschrift The New Republic, dat nu in Nederlandse vertaling als apart boekje bij uitgeverij Meulenhoff is verschenen.

Berman maakt zich vooral druk over het portret dat onze landgenoot Ian Buruma (auteur ook van het pamflet Dood van een gezonde roker) van Ramadan heeft geschreven voor de New York Times, en waarin deze ‘progressieve’ intellectueel vaststelde: ‘We waren het over de meeste onderwerpen wel eens’. Voor Berman is zo’n conclusie onbegrijpelijk, en hij verbaast er zich over hoe ‘progressieve’ intellectuelen van het soort van Buruma bevangen zijn geraakt door een ‘reactionaire wending’ die hen iemand als Ramadan doen omarmen omdat hij zegt op te komen voor de onderdrukte immigranten terwijl hij een ideologie uitdraagt die die immigranten alleen maar gevangen houdt in de onvrijheid van de gemeenschappen waarvan zij deel uitmaken.

Zo legt Berman in alle rust uit dat Ramadan wel kan zeggen dat zijn Egyptische grootvader Hassan al-Banna (Ramadans vader was zijn schoonzoon) een voorstander was van een meerpartijenstelsel, maar dat hij daar in feite een bestuur door één nationale raad mee bedoelde, en dat dat geen probleem was omdat de islam ‘fundamenteel democratisch’ is. Ramadan mag dan wel zeggen dat ‘intellectuele twijfel’ niet alleen uit de Europese Verlichting voorkomt maar ook al in de islam bekend was, maar daarmee bedoelt hij dat twijfel alleen binnen de grenzen van de tawhid, de eenheid van God, mogelijk is, en dat een moslim dus eigenlijk niet kan twijfelen. Dat is een vast patroon in de uitlatingen van Ramadan: hij gebruikt westerse begrippen, maar ontdoet die van hun inhoud en vult ze met een islamitische betekenis. Omdat hij dat niet expliciteert maar esoterisch verhult, staan zijn gesprekspartners voortdurend op het verkeerde been.

Dan hebben we het nog niet eens over zijn goedkeuring van ‘antizionistisch’ geweld en zijn reactionaire opvattingen over vrouwenrechten. Onder zijn moderne retoriek komt dan ineens ‘de zevende eeuw’ tevoorschijn, stelt Berman vast. In een discussie met Nicolas Sarkozy zei Ramadan bijvoorbeeld dat hij de steniging van overspelige vrouwen niet wilde veroordelen; hij wilde die praktijk alleen tijdelijk opschorten om er binnen de moslimswereld eens over te gaan discussiëren. Dat vindt hij wel zo ‘progressief’. Waarop Sarkozy antwoordde: ‘Meneer Ramadan, als het conservatief is om geen vrouwen te willen stenigen, dan geef ik toe dat ik conservatief ben.’

Paul Berman roept op tot ‘culturele moed’ om de aanval op de vrijheid door mensen als Ramadan en zijn ‘progressieve’ omhelzers – die ‘liever de zevende eeuw dan Sarkozy’ hebben – af te slaan – hoe fascistisch mensen als Buruma het woord ‘moed’ ook vinden klinken. Het is de moed die mijn Amerikaanse neoconservatieve vrienden hebben opgebracht, maar die in Nederland nog niet tot een hoorbaar protest tegen Ramadans benoeming heeft geleid – een benoeming aan een universiteit die daarmee haar motto Libertatis praesidium (bolwerk van de vrijheid) verraadt.

Paul Berman
Wie is er bang voor Tariq Ramadan?
Uitgeverij Meulenhoff

5.11.07

Opinio TV

Samen met hoofdredacteur Jaffe Vink maak ik voor Opinio ook een tv-programma op de zender van Het Gesprek. De eerste uitzending van Opinio TV is vanaf het vorige weekeinde via internet en kabeltelevisie te zien. We voerden toen een gesprek met natuurkundige Hans Chang over wetenschap in Nederland. Het tweede gesprek was met de enthousiaste 'nieuwe ondernemer' Ruud Koornstra, initiatiefnemer en partner van de initiëringsmaatschappij Tendris.

3.11.07

Noordelijk realisme

Op deze mooie herfstdag, waarop de bonte pracht van de bomen en velden zich koestert in het zachte licht van het najaar, was ik in het hoge noorden, in Eelde, waar in museum De Buitenplaats een tentoonstelling van het werk van Jan van der Kooi werd geopend. Van der Kooi is een schilder/tekenaar die met artiesten als Matthijs Rölling en Pieter Pander tot een groep kunstenaars wordt gerekend die bekend staan als de noordelijke realisten. In Eelde, in Assen (Drents Museum) en Spanbroek (het museum van Dirk Scheringa) is hun werk te zien – niet in het Gronings Museum dat heel erg modernistisch wil zijn en de neus ophaalt voor hun figuratieve, realistische kunst.
Het was een mooie bijeenkomst, in de lichte zaal van het museum, met korte, levendige speeches, en schitterende Renaissancemuziek die door niemand minder dan Emma Kirkby ten gehore werd gebracht.
Ik houd erg van deze kunst – gewoon omdat ik de schilderijen en tekeningen erg mooi vind, en omdat deze beweging een bewuste voortzetting is van een oude, klassieke traditie die zich dwars tegen al het modernistische geweld in heeft weten te handhaven. En ik houd ervan als ik wat ik zie enigszins kan begrijpen, zoals ik ook een warm aanhanger ben van de poëzieopvatting van de heer Batavus Droogstoppel uit de Max Havelaar.

Ik was ook in Groningen om de jongeren van het CDA toe te spreken. En zelfs dat viel op deze mooie dag niet tegen. Ik probeerde duidelijk te maken dat de politieke partijen in het centrum de feiten die ten grondslag liggen aan de nieuwe sociale kwestie – de pijn en het onbehagen als gevolg van de ravages die het multiculturele ideaal heeft aangericht – negeren, terwijl de vleugels dat onbehagen exploiteren. Waar we naar uitzien is de politieke virtuoos die die onvrede niet negeert of exploiteert, maar sublimeert, op een hoger niveau weet te tillen en te kanaliseren (zoals Winston Churchill dat deed in mei 1940, toen hij de onzekere bevolking van Engeland om te beginnen gewoon de waarheid vertelde over het desastreuze verloop van de oorlog, ze niets anders dan blood, toil, sweat and tears in het vooruitzicht stelde, maar er ook in slaagde om de Engelsen te doen geloven dat zij waren zoals hij ze in zijn romantische verbeelding en op grond van de tradities van een rijke beschaving zag, en dat ze hem ook geloofden toen hij zei dat men later van hen zou zeggen: This was their finest hour).
De domste vraag die ik na afloop van mijn betoogje kreeg, was of Lubbers met zijn nieuwe boek misschien die virtuoos zou kunnen zijn. En als de rest van de vragen beter is, is dat een meevaller. Het leek wel of het realisme niet alleen in dat museum in Eelde maar ook in dat zaaltje van Martiniplaza aanwezig was.

Hieronder volgt de tekst die ik bij mijn speechje heb gebruikt; zij verschijnt dezer dagen ook in CDVerkenningen, het blad van het wetenschappelijk instituut van het CDA.


HET LIEDJE EN DE TOON

Keihard de waarheid zeggen, zo nodig beledigen. Sussen en vooral respect tonen. Dat zijn de twee benaderingen die het Nederlandse debat over immigratie en integratie domineren.
De roep om de harde waarheid gaat in de Tweede Kamer soms gepaard met een zich onttrekken aan de aldaar geldende normen. Bij Wilders van de PVV bespeur je een neiging om zich aan een werkelijk debat te onttrekken, en bij interrupties alleen met sneren te antwoorden. Als je wilt blijven volhouden dat een van de zegeningen van de moderne liberale democratie gelegen is in de procedures die we hebben bedacht om conflicten geweldloos, via debat en onderhandeling, op te lossen, dan kun je die ontwikkeling alleen maar betreuren. Wie de spelregels van de vormen niet meer wil delen, speelt vals. En wie beledigt, kleineert zijn eigen motieven.

Maar die roep bij voorbaat om respect is minstens zo dubieus. Evenals het debat in de Tweede Kamer berust het maatschappelijk leven als geheel op gedeelde vormen. Een samenleving waarbinnen burgers bepaalde vormen delen, en een fatsoenlijke en beleefde omgang van elkaar mogen verwachten, is een samenleving waarin burgers elkaar erkennen en elkaar op grond daarvan respect betonen. Maar in een multiculturele samenleving als de onze heeft een groot deel van de oorspronkelijke bevolking die vormen al lang weg gerelativeerd en hebben nieuwkomers vormen geïntroduceerd die bij de oorspronkelijke bevolking vooral vervreemding oproepen.

Die gebrekkige realiteitszin leidt van de weeromstuit tot een volgend probleem. De gewoonte om altijd en overal eerst en vooral om respect te roepen, blijkt in de praktijk vooral tot een sussende benadering en een ontwijken van de problemen te leiden.
Een treffend voorbeeld gaf CDA-fractievoorzitter Van Geel tijdens de recente algemene politieke beschouwingen. Hij werd geïnterrumpeerd door Wilders die hem vroeg wat het CDA, als christelijke partij, nu toch vond van het provocerende perspectief dat minister Vogelaar had geschetst, het onontkoombare vooruitzicht van een joods-christelijk-islamitische cultuur. Goede vraag van Wilders, en je verwacht dat Van Geel, als leider van de christen-democratische fractie in de Tweede Kamer, een goed antwoord heeft.
Maar niets van dat alles. ‘Christendom is respect’, zei Van Geel, en daar liet hij het bij.
Even teleurstellend waren de woorden van premier Balkenende. De discussies tussen hem en Wilders waren stekelig en pesterig, om te beginnen met het moment waarop Balkenende zei dat hij Wilders bijna wilde prijzen omdat hij bij een discussietje de voor hem ‘buitengewoon milde’ kwalificatie ‘ongelooflijk’ had gebruikt (‘Wilders die mild wordt, is nieuws’).
Dat maakte natuurlijk alle schoolpleininstincten in Wilders wakker, en hij kon die de vrije loop laten op het moment dat Balkenende de gebruikelijke panacee van stal haalde: hij sprak met Marokkaanse buurtvaders, met ‘honderden Turkse ondernemers’ en hij zag ‘buurtprojecten’ en allemaal andere ‘prachtige dingen’ in dit tolerante land, en hij koos voor ‘een samenleving waarin mensen elkaars geloof respecteren, welk geloof dat dan ook is. Dat heeft Nederland sterk gemaakt.’
Geroffel op de kamerbankjes, gevolgd door een kaakslag door Wilders: ‘De minister-president zou eens niet alleen moeten gaan praten met imams en Turkse ondernemers, maar met Nederlanders in de moeilijke wijken, die er iedere dag last van hebben dat zij worden bestolen en in elkaar geslagen en dat er verschrikkelijke dingen gebeuren. Als de minister-president zegt dat dit Nederland alleen maar sterker maakt, vind ik dat hij een heel groot risico neemt. Over twintig of dertig jaar zal de geschiedenis oordelen dat ook deze minister-president ervoor heeft gezorgd dat Nederland islamiseert. U doet Nederland in de uitverkoop, u bent een bangerik.’
Balkendende zegt dan nog: ‘Ik meen dat het beter is om maar eens niet op deze woorden in te gaan’. En de voorzitter geeft hem natuurlijk gelijk.
Wat was er nu eerst? Die sussende toon en dat eeuwige gepreek over respect, waardoor de meedogenloze toon is opgeroepen waarmee de taal en de voorbeelden van de straat (Kanaleneiland!) in de Tweede Kamer zijn binnengedrongen? Of was het andersom, en heeft de harde toon geleid tot de pleidooien voor beleefde omgangsvormen en meer afstand tussen politici en burgers?
Het antwoord op die vraag doet er iet eens toe (al denk ik het eerste). Beide houdingen zijn volstrekt inadequaat. Wie zich beklaagt over de toon, wil vaak vooral het liedje van de straat niet horen. En wie zich beklaagt over het sussende liedje dat de constituerende partijen van het Nederlandse politieke centrum zingen, ergert zich in één moeite door aan de regenteske toon waarop dat liedje wordt gezongen. Zolang dat zo blijft, zullen beide kampen elkaar nooit serieus nemen. En het probleem is dat het centrum de taal van Wilders aangrijpt om voorbij te kijken aan het onderwerp dat hij terecht aankaart.
Het is onbegrijpelijk dat er in Nederland geen politici zijn die de vervreemding in de samenleving als gevolg van de ravages die daar door het multiculturele ideaal zijn aangericht, heel precies kunnen aanvoelen en tegelijk de woorden weten te vinden waarin die problemen nauwkeurig worden benoemd en onontkoombaar geagendeerd. Er is een gapend gat in de Nederlandse democratie, maar er zijn vooralsnog geen Churchilliaanse politieke virtuozen die dat zien en de uitdaging aankunnen.

2.11.07

Rooie onderwijzers

Een van de eerste klussen waar ik, najaar 1995, als beginnend journalist op af werd gestuurd, was een tentoonstelling in de Nieuwe Kerk in Amsterdam. Die tentoonstelling heette De Rode Droom en was gewijd aan een eeuw sociaal-democratie in Nederland. Ruim honderd jaar eerder, in 1894, was immers de Sociaal-Democratische Arbeiderspartij opgericht. Ik herinner me nog hoezeer ik van die smaakvol ingerichte tentoonstelling onder de indruk was – van het elan dat vele afbeeldingen uitstraalden, van de koppen van Marx, Troelstra en Wibaut, van de schoonheid van de gemeenschapskunst, en van het onderliggende ideaal: de bestrijding van armoede en de geestelijke verheffing van ‘de arbeider’.

In de mooie catalogus bij de tentoonstelling schreef historicus Piet de Rooy in een groot essay dat ‘sociaal-democraten onder een wat tobberige zoektocht naar de eigen identiteit zuchten’. Maar volgens Wim Kok, die de tentoonstelling opende en toen net een jaar premier was van een eerste paars kabinet, was daar geen sprake van. De rol van de PvdA was in een tijd van ‘sluipende armoede en sociale desintegratie’ alles behalve uitgespeeld.

Maar ook toen rommelde het al. Paul Kalma, destijds nog directeur van het wetenschappelijk bureau van de PvdA, had kort daarvoor een rapport over De wonderbaarlijke terugkeer van de solidariteit gepubliceerd, dat door PvdA-staatssecretaris Vermeend van Financiën was weggehoond als ‘de wonderbaarlijke terugkeer van verouderde ideeën’. En in diezelfde tijd sprak Kok van de noodzaak om de ‘oude ideologische veren’ af te schudden. De romantiek van de rode droom contrasteerde scherp met de neo-liberale zakelijkheid van die dagen.

Vlakbij de Nieuwe Kerk, op de hoek van de Lindengracht en de Brouwersgracht, stond ik vorige week te kijken naar het door Hans Bayens vervaardigde beeld van Theo Thijssen. Iedereen kent Theo Thijssen als de auteur van Kees de jongen. De CPNB-uitgave van De gelukkige klas (nu gratis af te halen in de openbare bibliotheken) had mij doen besluiten mij weer eens wat grondiger in het werk van Thijssen te verdiepen, inclusief een bezoek aan het Theo Thijssen Museum in de Eerste Leliedwarsstraat, een wandeling door de Jordaan en een pelgrimage naar dat beeld.

Ik ben, geloof ik, tamelijk nuchter, maar dat beeld ontroerde me. Een jongen zit achter een schooltafeltje, en schoolmeester Thijssen is zo half op dat tafeltje gaan zitten om hem te helpen. Het beeld toont de liefdevolle toewijding van een meester aan zijn leerling. Ik had het boekje van Peter-Paul de Baar over het Amsterdam van Theo Thijssen bij me, en die omschrijft de houding van Thijssen prachtig als ‘informeel en vaderlijk’.

Sjoerd Karsten van de universiteit van Amsterdam heeft een proefschrift over socialistische volksonderwijzers rond 1900 geschreven. Het is een lezenswaardig boek. Karsten beschrijft de moeilijke situatie van die rooie onderwijzers. Intellectuelen keken op hen neer; zij deden immers niet veel meer dan wat tweedehandskennis doorgeven. En voor de volksklasse voor wie die onderwijzers het allemaal deden, waren zij toch een beetje de wijze meneren. Te groot voor het servet, te klein voor het tafellaken, noemt Karsten dat.

Des te bewonderenswaardiger is daarom de inzet van die onderwijzers geweest. Thijssen zelf (zoon van een schoenmaker uit de Jordaan) streefde naar ‘een stukje opheffing uit het gewone, grauwe milieu van het kind, een straaltje schijnsel uit een hogere wereld, een glimpje cultuur’.

Wie zich in het werk van Thijssen verdiept (hij was ook vakbondsman en gemeenteraads- en Tweede Kamerlid voor de SDAP), kan alleen maar vaststellen dat alle zaken waar hij het over had (meer waardering en een betere positie voor de onderwijzer, de vrijheid van de onderwijzer, het belang van klassikaal onderwijs, en afkeer van modieuze vernieuwingen) onverminderd actueel zijn.

Maar de gedachte van dat ‘straaltje schijnsel uit een hogere wereld’ en dat ‘glimpje cultuur’ veronderstelt natuurlijk wel een zeker idee van wat cultuur behoort te zijn. Er is in het recente verleden al eerder opgewezen, o.a. door H. J. Schoo, dat de omarming van het cultuurrelativisme het einde van het verheffingsideaal betekende. In het onderwijs staan nu het nut en de materiële vooruitgang centraal.

De rode droom is daarmee tenminste gehalveerd. Maar hopelijk zijn er nog steeds heel veel onderwijzers die met eenzelfde toewijding hun werk doen als Thijssen destijds.

*) Deze column is ook verschenen in Binnenlands Bestuur.

31.10.07

Sebastian Haffner: Onduits goed

Journalist en historicus: het is een combinatie die tot prachtige resultaten kan leiden. Denk aan het werk van Raymond Aron in Frankrijk, aan Joachim Fest in Duitsland. Maar het mooiste voorbeeld is toch Sebastian Haffner.

Sebastian Haffner (1907-1999), een van de meest vooraanstaande historici in het twintigste-eeuwse Duitsland, is de grote stilist, en vooral bekend als de auteur van het meesterwerk Kanttekeningen bij Hitler, dat Duitsers voor het eerst deed begrijpen waarom Hitler twaalf jaar lang had kunnen regeren in het land van de ‘dichters en denkers’. Het boek combineert het beste van journalistiek en geschiedschrijving. ‘Een prikkelend, origineel en bovendien stilistisch uitmuntend meesterstuk van historische essayistiek’, luidde het oordeel van Fest.

Haffner legde uit dat de Duitse bevolking zo’n ontzag voor Hitler had omdat hij als politicus zulke aansprekende prestaties leverde. Het snelle verdwijnen van de werkloosheid, het terugwinnen van het Saarland en Rijnland, het uittreden uit de Volkenbond en het groeiende internationale ontzag voor Hitler maakten hem boven alle tegenspraak verheven.

Haffner zelf was een slachtoffer van het Hitler-regime. Hij was te onafhankelijk van geest en te zeer een liefhebber van de vrijheid dat hij voor zijn bestaanszekerheid de prijs van onderworpenheid wilde betalen. Haffner werd geboren in Berlijn, in een wijk (Steglitz) waar volgens hem ‘reeds lang voor Hitler de geest van de twintigste juli leefde. Het waren mensen die tegen de republiek van Weimar waren, maar ook tegen de nazi’s – ze waren tegen alle schooierigheid, ze vormden de Duitse elite.’ Met ‘de twintigste juli’ bedoelde Haffner het plot onder leiding van graaf Stauffenberg, dat op 20 juli 1944 in een (mislukte) aanslag op Hitler uitmondde. ‘De klasse van de Pruisische militaire adel’, schreef Haffner later, is misschien wel de enige en zeker de sterkste door Duitsland in de moderne tijd voortgebrachte kracht geweest. Of ze ons nu sympathiek is of niet, ze had datgene wat een heersende klasse nodig heeft en wat noch de hoge Duitse adel, noch de Duitse bourgeoisie, noch naar het schijnt de Duitse arbeiders hadden of hebben: hechtheid, stijl, machtswil, overredingskracht, zelfverzekerdheid, zelfdiscipline, moraal, geweten, overtuiging, staatsbewustzijn. Met al zijn deugden en zwakheden was de Pruisische militaire adel in z’n soort toch nog het beste dat Duitsland ooit heeft opgeleverd, en eigenlijk is er nog steeds geen vervanging voor.’

Haffner studeerde rechten in Berlijn, promoveerde er, en werkte als jurist. Het was zijn droom hoge ambtenaar te worden en romans te gaan schrijven; in Frankrijk had hij gezien dat dat zo gek nog niet was. Maar hij had een Joodse vriendin, Erika Landry, en Joodse vrienden. In zijn herinneringen aan de jaren 1914 – 1933 (Het verhaal van een Duitser) schrijft Haffner over de hulp die hij zijn Joodse vriend Frank Landau in april 1933 bood om het land uit te komen. Tegenover diens vader, die inmiddels was gaan denken dat iedere Duitser een nazi was geworden, zei hij dat er ‘geen positie meer is die je nog kunt verdedigen. We zijn nu allemaal zo goed als gevangen, en vluchten is de enige mogelijkheid die ons rest. Ik wil ook weggaan.’ Waarom? ‘Omdat het me hier niet meer aanstaat’.

Haffner vluchtte in 1938 met zijn Joodse vriendin naar Engeland. In plaats van een roman schrijvende hoge ambtenaar werd hij journalist en historicus. En om zijn achtergebleven familie niet in gevaar te brengen, veranderde hij zijn naam Raimund Pretzel in Sebastian Haffner – Sebastian is afgeleid van Johann Sebastian Bach, Haffner van de Haffner-symfonie van Wolfgang Amadeus Mozart.

In Engeland, waar hij in onzekere en behoeftige omstandigheden verkeerde, schreef hij een analyse van binnenuit van het Duitsland dat hij achter zich had gelaten. Het verscheen in 1940 in het Engels onder de titel Jekyll & Hyde, en werd in het Britse Lagerhuis geciteerd als argument voor een onverzettelijke houding tegen Hitler.

Een Nederlandse vertaling van het boek verscheen in 1999, maar een herziene vertaling met een bijgewerkt nawoord van Hubert Smeets verschijnt deze week als negende deel in de fraaie reeks vertalingen die uitgeverij Mets en Schilt van Haffner op de markt heeft gebracht. Volgende week volgt dan onder de titel Kanttekeningen van een rationele profeet het tiende deel – een bundeling van kortere beschouwingen van Haffner, waarin ook het verhaal over Frank Landau een plaats heeft gekregen. Het bevat ook het lange interview dat Jutta Krug in 1989 met Haffner had, en dat in 2002 als apart boekje in Duitsland is verschenen. De uitgever presenteert de verschijning van dit tiende deel als de voltooiing van Haffners verzameld werk in het Nederlands. Dat klopt natuurlijk niet helemaal want er is nog genoeg van Haffner dat niet is vertaald, maar er spreekt een trots uit die bij de afronding van dit monument niet ongepast is. Het geval wil dat deze afronding samenvalt met Haffners honderdste geboortedag, en dat feit wordt aangegrepen voor een congres dat volgende week vrijdag in Amsterdam wordt gehouden, en waar historici-journalisten als Jan Blokker, Ronald Havenaar en Uwe Soukup (Haffners biograaf) zullen spreken.

Na zijn tergkeer naar Duitsland in 1954, als Brits staatsburger, heeft Haffner als journalist gewerkt bij bladen als de Observer, Die Welt en Stern, en als historicus een reeks van boeken geschreven die allen (op een veel geprezen Churchill-biografie na) over de Duitse geschiedenis gaan: over de geschiedenis van Pruisen, de Eerste Wereldoorlog, de Duitse revolutie van 1918-1919, Hitler, en een overzichtswerk over Duitsland van 1871 tot 1945. Het beste wat je over die boeken kunt zeggen is waarschijnlijk dat ze zo on-Duits goed zijn geschreven. Haffner was een ongekend nieuwsgierige man, die helderheid wilde hebben en scheppen. Zijn stijl is gedurfd maar gecontroleerd. In zijn boeken staat geen woord te veel. En door die scherpte en helderheid biedt hij verrassende inzichten.

Om daar een voorbeeld van te geven: onlangs las ik een boekje van Paul Lucardie over de geschiedenis van de Nederlandse politieke partijen en daarin staat, tamelijk plompverloren, de zin dat Marx best nog wel eens gelijk zou kunnen krijgen. Wishful thinking? Kort daarop bladerde ik in een bundel artikelen van Haffner en vond daarin een essay over de vraag of de ‘burgerlijke revolutie’ al voltooid is. Je kunt wel zeggen dat het reëel bestaande socialisme in Rusland, Cuba en China de hoop en verwachtingen van het marxisme weerlegd heeft, maar Marx zelf heeft altijd benadrukt dat de tijd voor een socialistische revolutie pas rijp zou zijn wanneer de burgerlijke revolutie van het kapitalisme en van de emancipatie van het individu zowel economisch (vrije markt) als politiek (de democratische staat) voltooid zou zijn. Marx dacht dat die burgerlijke revolutie in zijn tijd al voltooid was. Maar is dat nou wel zo?, zo vraagt Haffner zich af. De macht van de kerk is nog groot, de staat is nog niet volledig durchdemokratisiert, en op het terrein van de zeden, van de verhouding tussen de geslachten en van het familierecht is de emancipatie van het individu nog maar net begonnen. Haffner schreef dit in de jaren zestig, maar veel discussies nu kun je nog altijd klassiek-marxistisch als de laatste fasen van een burgerlijke revolutie zien die de weg voor de socialistische revolutie moet vrijmaken.

Haffner, die zichzelf typeerde als ‘een zeer gematigde conservatief met sympathie voor links’, geeft dus te denken. Het is daarom een geschenk dat het leeuwendeel van zijn werk nu in goede Nederlandse vertalingen en in- of uitgeleid door deskundig commentaar, in een monumentale reeks beschikbaar is.

Sebastian Haffner
- Duitsland 1939: Jekyll & Hyde
- Kanttekeningen van een rationele profeet
Mets & Schilt


*) Deze recensie is eveneens verschenen in HP/De Tijd.

18.10.07

Bilal en Rita

De merkwaardige patstelling tussen de VVD en het lid Verdonk is begin deze week ineens doorbroken. Het hoofdbestuur van de partij confronteerde haar met een ultimatum: ze moest óf haar kamerzetel óf haar lidmaatschap van de VVD opzeggen, en daarmee een einde maken aan de rare situatie waarin de VVD in de Tweede Kamer door twee smaldelen werd vertegenwoordigd. Haar kamerzetel wilde Verdonk niet opgeven, vanwege die vele stemmen (’620.555!’) die in november vorig jaar op haar zijn uitgebracht. En alhoewel ze geloofde dat ze het juridische gevecht tegen een royement zou winnen, stapte ze maandagavond met een air van grootmoedigheid uit de partij.

Het is altijd weer een boeiend schouwspel hoe een partij in crisis zichzelf strijk-en-zet in situaties manoeuvreert waarin betrokkenen het alleen maar verkeerd kunnen doen. Nadat Verdonk hem opnieuw publiekelijk had bekritiseerd, kon Rutte niets anders meer dan haar uit de fractie zetten. Toen ze uit de fractie was gezet, kon Verdonk niets anders doen dan zowel haar partijlidmaatschap als haar kamerzetel vasthouden en kon het bestuur niets anders doen dan haar tot een keuze dwingen. De zachte krachten in zo’n conflict, die nog op een gesprek en bemiddeling aandringen, verliezen het in zo’n situatie altijd. Van een rationele tactiek en strategie is in zo’n hectiek nooit sprake: het toeval en de chaos regeren.

Nu Verdonk alleen verder gaat, is de vraag aan de orde of er ruimte voor haar is op de politieke markt. Die ruimte lijkt op het eerste gezicht klein. Mark Rutte zal, samen met Henk Kamp, ongetwijfeld met een stevig stuk over immigratie- en integratiebeleid gaan komen, om een afsplitsing van de rechtervleugel te voorkomen. Geert Wilders heeft in de nacht van maandag op dinsdag ongetwijfeld heel slecht geslapen, maar heeft op de rechtse onderwerpen een uitgesproken profiel. De niche tussen beide groepen kan dus niet groot zijn.

Maar dat is theorie. Hoe moeilijk het voor velen ook voor te stellen is: honderddduizenden Nederlanders zien in iemand als Verdonk de daadkrachtige leider die de grote problemen echt gaat oplossen. Eind vorige week ging Verdonk in het programma Nova Politiek in debat met publicist Paul Scheffer over diens boek Het land van aankomst. Leuk boek had die linkse krullenbol geschreven, zo was haar commentaar, maar ze had in heel dat boek van 500 pagina’s nog geen begin van een voorstel voor oplossingen aangetroffen.

Zolang heel of half psychotische Marokkaanse jongens als Bilal B., al dan niet in een roes van terroristische ijver, een politiebureau binnendringen en daar twee agenten neersteken, en zolang er in Slotervaart rellen uitbreken uit woede over het feit dat een van de agenten hem heeft doodgeschoten, en zolang duidelijk blijft worden dat het optreden van Justitie voorafgaand aan het incident niet van al te grote daadkracht getuigt, zullen de Verdonken electoraal blijven floreren. Er is een perverse dialectiek gaande, tussen enerzijds de pijnlijke ravages van immigratie en integratie, en anderzijds politici die zich opwerpen als de belangenbehartigers van het autochtone onbehagen, en hun achterban niet vertellen dat ze, de verbetenheid voorbij, op zoek moeten naar een nieuw evenwicht tussen de bestaande openheid en de hang naar het vertrouwde en geslotene. Dat verwijt maakte Scheffer haar terecht in de al genoemde discussie.

Maar al het gedoe rond de VVD – dat zich ook binnen de PvdA afspeelt, en het CDA zal ook nog wel een keer aan de beurt komen – maakt iets veel belangrijkers duidelijk. Het is ongetwijfeld geen toeval dat de fricties binnen de grote constituerende partijen in het centrum van de Nederlandse politiek altijd door discussies over immigratie en integratie worden opgeroepen. Daaruit blijkt dat er nieuwe breuklijnen door de Nederlandse samenleving lopen die van een geheel andere aard zijn dan vroegere breuklijnen die bepalend zijn geweest voor de oude partijvorming. Liberalen, sociaal-democraten en christen-democraten hebben zich gegroepeerd rond eensgezinde antwoorden op sociaal-economische en religieuze kwesties. Nu er een heel andere discussie aan de orde is, blijkt de eensgezindheid over die oude onderwerpen niet voldoende om de eenheid binnen deze partijen te handhaven. Er zijn nieuwe aardkorsten gaan schuiven, en de bevingen die deze in de politiek veroorzaken blijken oncontroleerbaar.

*) Deze column is ook verschenen in Binnenlands Bestuur.